Tracé afvalwaterpersleiding Westeindse polder
Indiendatum: okt. 2011
Tussen Stompwijk en Zoeterwoude wordt een afvalwaterpersleiding aangelegd. Deze leiding is voorzien in de Westeindse polder (voorkeurstracé). Van het alternatieve tracé door de Zwet- en Grote Blankaartpolder is door Rijnland afgezien.
De aanleiding voor de indieners tot het formuleren van de hierna genoemde bestuursvragen wordt gevormd door:
ï‚· inspraakreactie door biologisch boerenbedrijf C.T.M. van Swieten te Stompwijk;
ï‚· beantwoording door Rijnland van de bestuursvragen van de heer J. Oor (Water Natuurlijk);
ï‚· eigen waarnemingen en bevindingen tijdens bezoek aan C.T.M. van Swieten op 30 september en 1 oktober 2011.
Rondom de aanleg van een afvalwaterpersleiding tussen Zoeterwoude en Stompwijk leven nog veel vragen. Daarbij staat voorop dat de indieners hechten aan een gedegen voorbereiding bij de aanleg waarbij alle relevante belangen op zorgvuldige wijze zijn meegewogen. Vandaar dat onderstaande vragen zijn opgesteld.
Indeling bestuursvragen
De hierna geformuleerde bestuursvragen zijn gebundeld rondom een vijftal thema’s die zien op:
A. tracé en alternatieven
B. techniek;
C. risicoanalyse;
D. schade en schadevergoeding;
E. juridisch.
A. Tracé en alternatieven
1. Is het voorkeurstraject werkelijk korter dan het alternatief traject?
Toelichting: bestudering van de kaart en het bezoek ter plekke maken twijfel mogelijk. Zo moet bijvoorbeeld de leiding twee maal onder de weg door die de Westeindsepolder scheidt van de Zwet- en Grote Blankaartpolder;
2. Is het juist dat het alternatieve tracé twee varianten kent? Eén diep in de polder en één vlak bij de weg? En zo ja: welke variant is door Rijnland gebruikt bij de afweging ten opzichte van het voorkeurstraject?
3. Wat is de kostenraming voor de onderscheiden varianten?
4. Het voorkeurstraject voorziet in een loodrechte hoek in de persleiding. Wat zijn de kosten daarvan op doorstroming in relatie tot energieverbruik en –energiekosten?
5. In een aan de familie Van Swieten aangeboden alternatief tracé worden nog drie extra hoeken in het voorkeurstraject toegevoegd. Hoe verhoudt dit zich tot het veronderstelde energievoordeel van het voorkeurstraject ten opzichte van het alternatieve tracé?
6. Op welke wijze is het verschil in natuurwaarden (dat in de Westeindse polder en in het bijzonder rondom de biologische boerderij hoger ligt) meegewogen bij de vaststelling van het tracé?
7. Is het juist dat de grond in het alternatieve tracé steviger is dan de grond in het voorkeurstracé en dat daarmee het risico op breuk en/of lekkage groter is in het voorkeurstracé?
8. Is het juist dat door de slappere grond ter plaatse van het voorkeurstracé er grote kans is dat het noodzakelijk blijkt om langs dit traject aan 2 zijden damwand te moeten slaan?
9. Wat zijn de onderhouds- en energiekosten (voor het persen van het persgemaal door een hydrologisch ongunstig tracé) van het voorkeurstracé, respectievelijk het alternatief tracé?
10. Is door Rijnland onderzocht wat de wenselijkheid en haalbaarheid is van een gestuurde boring op grotere diepte en, zo ja, wat zijn de resultaten daarvan?
B. Techniek
1. Wat is onder normale omstandigheden (kwantitatief) de kans op een breuk respectievelijk een scheur in een afvalwaterpersleiding?
2. Zijn er argumenten om aan te nemen dat in het geval van een leiding over het perceel van boerenbedrijf Van Swieten er sprake kan zijn van een hoger breuk- en/of scheurrisico?
C. Risicoanalyse
1. Heeft Rijnland een gedegen risicoanalyse gemaakt bij het afwegen van de verschillende alternatieven? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan?
2. Welk risico (in termen van uitkomsten van de berekening kans x gevolg) is bij het aanleggen van een afvalwaterpersleiding in de regel een aanvaardbaar risico voor Rijnland?
D. Schade en schadevergoeding
1. Wat is, dan wel waaruit bestaat de door Rijnland verwachte directe en indirecte schade bij het optreden van een schade als gevolg van een breuk of scheur(tje) in de persleiding bij de voorkeursvariant respectievelijk bij het alternatieve tracé?
2. Hoe hoog is de meewerkvergoeding van de betrokken perceeleigenaren en is er reden om bij het geval Van Swieten af te wijken van de gehanteerde vergoeding?
3. Is Rijnland adequaat verzekerd tegen de eventuele schadeaanspraken ten gevolge van breuken en of scheurvorming in de persleidingen?
E. Juridisch
1. Houdt Rijnland bij het vaststellen van de schadeovereenkomst rekening met het in behandeling zijnde wetsvoorstel inzake nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten?
2. Waarom is Rijnland een gedoogprocedure op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht gestart terwijl er nog constructief overleg met de heer en mevrouw Van Swieten gaande is?
3. Is er risico dat niet voldaan wordt aan de eisen van artikel 2, lid 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht?
Concluderende vraagstelling
Is het gelet op de vele vragen en onduidelijkheden en de verschillende gebieds- en bedrijfsbelangen in deze kwestie rondom de aanleg van een persleiding, wenselijk om deze kwestie, met inachtneming van de hierboven gestelde vragen, plenair te bespreken in de eerstvolgende vergadering van de commissie Veiligheid en Gezond Water op 2 november 2011? En, in afwachting van deze bespreking, de inmiddels gestarte gedoogprocedure op te schorten, dan wel in te trekken (afhankelijk van de juridische mogelijkheden)?
Tot slot
Indieners van deze bestuursvragen zijn zich bewust van de mate van detail van de door hen opgeworpen vragen.
De vragen worden echter gesteld om duidelijkheid te verkrijgen in het proces waarmee Rijnland de aanleg van persleidingen voorbereidt, alsook om overtuigd te worden dat niet alleen aan de collectieve en maatschappelijke belangen aandacht wordt besteed, maar ook aan de gerechtvaardigde belangen van een individuele ingeland en/of ingezetene.
Daarmee is deze kwestie een voorbeeld voor de wijze waarop Rijnland haar taken uitvoert en wordt invulling gegeven aan de controlerende taak die de verenigde vergadering toekomt
Indiendatum:
okt. 2011
Antwoorddatum: 27 okt. 2011
Algemene inleiding
Voorafgaand op de beantwoording van de vragen over de specifieke situatie bij de persleiding Stompwijk-Zoeterwoude hierbij eerst een algemene toelichting op de wijze waarop de tracékeuze van persleidingen tot stand komt, op de meest voorkomende bezwaren tegen de aanleg van persleidingen en op de vergoedingssystematiek.
Werkwijze tracékeuze
De tracékeuze van persleidingen gebeurt in overleg met andere overheden. Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk aanleg in openbaar terrein. Bij de afweging tussen varianten wordt gekeken naar (globale) aanlegkosten, energieverbruik (lengte van de leiding), beheer van de leiding (bereikbaarheid, aantal appendages), technische uitvoerbaarheid, uitvoeringsrisico (o.a. niet verkrijgen toestemmingen), toekomstrisico’s (o.a. ruimtelijke ontwikkelingen) versnippering/hinder door de leiding, natuur/milieu, archeologie. De risico-afweging in de tracékeuze richt zich op het kunnen realiseren van de persleiding. Er vindt geen risico-afweging plaats op de gevolgen voor leidingbreuk, omdat de kans op breuk zeer klein is en de gevolgen (van opgetreden leidingbreuken) tot nog toe beperkt zijn.
Bezwaren
Bezwaren van grondeigenaren/gebruikers tegen de aanleg van de persleiding richten zich eigenlijk op drie punten:
a. De belemmering die te leiding geeft voor toekomstige activiteiten.
b. De overlast/schade tijdens en na de aanleg
c. Het risico op en gevolgen van leidingbreuk
ad a: Rijnland vestigt met grondeigenaren een recht van opstal voor de leiding. Hiertoe wordt een overeenkomst tot het vestigen van een recht van opstal afgesloten. Onderdeel van deze overeenkomst zijn de Algemene bepalingen (ABR 1993). De belangrijkste die hieruit voortkomt is dat boven de leidingstrook (in totaal 5m breed) niet gebouwd mag worden, geen diepwortelende bomen mogen worden geplant, niet mag worden gegraven, geen zware bovenbelasting mag worden aangebracht, etc (tenzij voor een activiteit toestemming is verkregen van Rijnland). En dat Rijnland toestemming heeft via deze strook benodigde onderhoud/inspectie/vervanging te doen.
Deze belemmering is in zoverre beperkt dat:
- de normale functie van het betreffende perceel niet wordt gehinderd (dus boven de leiding kan gewoon veeteelt, akkerbouw etc blijven plaatsvinden)
- Rijnland in de overeenkomst deze belemmering oplegt met de toevoeging dat Rijnland gewenste activiteiten in de leidingstrook “nimmer op onredelijke gronden zal weigeren”
- Rijnland in geval van functiewijziging volgens de overeenkomst verplicht is tot een schadevergoeding of het verleggen van de leiding (deze verplichting geldt vrij vertaald jegens de eerste eigenaar (die de overeenkomst tekent) en de erfgenamen/bedrijfsopvolgers.
- Rijnland in het ontwerp van de leiding zoveel mogelijk rekening houdt met wensen van de betrokken grondeigenaren om de minst belemmerende ligging te krijgen, uiteraard met inachtneming van technische en economische haalbaarheid.
Grondeigenaren worden voor de zakelijk rechtstrook vergoed conform Gasunieregeling (zie onder).
Ad b
In de bovengenoemde overeenkomst stelt Rijnland zich aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de aanleg en het gebruik van de leiding. Grondgebruikers worden voor de aanleg werkzaamheden en de gewasschade vergoed conform de Gasunieregeling (zie onder). Alle schade die daarbovenop of later nog optreedt wordt door Rijnland herstelt of vergoed.
Om de overlast zo beperkt mogelijk te houden worden met de gebruiker afspraken gemaakt over de werkwijze tijdens de aanleg, bijvoorbeeld zaken die voor de agrarische bedrijfsvoering van belang zijn. Deze afspraken worden bij de overeenkomst gevoegd.
Ad c.
Het risico op leidingbreuk is zeer klein maar nooit geheel uit te sluiten. Het risico wordt zoveel mogelijk verkleind door het kiezen van een zeer deugdelijk leiding materiaal met hoge sterkte. Nieuwe leidingen worden aangelegd in HDPE of Gietijzer. De leiding wordt voor ingebruikname getest op 2x de maximale bedrijfsdruk. In het kader van assetmanagement wordt een programma van preventief onderhoud en inspectie opgesteld. Bij leidingbreuk treedt het calamiteitenplan in werking waarbij direct wordt ingezet op voorkomen van vervuiling en schade en op reparatie van de leiding.
Conform de overeenkomst is Rijnland aansprakelijk voor alle schade en vervolgschade die veroorzaakt wordt door de leidingbreuk. Als de grondeigenaar/gebruiker niet eens is met de schadevergoeding door Rijnland dan voorziet de overeenkomst in een beroep/arbitrage.
Vergoedingensystematiek
Betrokken grondeigenaren en -gebruikers worden vergoed conform de landelijk geaccepteerde vergoedingensystematiek zoals vastgelegd tussen LTO Nederland en de Gasunie (de zgn. Gasunieregeling): Grondeigenaren worden eenmalig vergoed voor het vestigen van een zakelijk recht voor de persleiding. Daarnaast wordt de grondgebruiker vergoed voor de overlast en schade die deze ondervindt van de aanlegwerkzaamheden, dit is inclusief de verminderde gewasopbrengst gedurende 4 jaar.
In de regeling is eveneens bepaald dat een grondeigenaar of –gebruiker, die binnen 6 weken na aanbieding de overeenkomst ondertekent, een extra premie ontvangt van 20% over de vergoeding, dit is de zgn efficiëntiepremie.
De vergoedingen worden voorafgaand aan het werk bepaald en vastgelegd in de overeenkomst, op basis van de dan geldende Gasunie-tarieven. De uitbetaling hiervan gebeurt voor de start van het werk. Na afronding van het werk vindt nog een correctie (nabetaling) plaats voor de Gasunietarieven die gelden in het jaar van uitvoering en eventuele aanvullende schade.
Ter indicatie: volgens de Gastunietarieven 2011 is de eigenaarsvergoeding voor de zakelijk rechtstrook, inclusief efficiëntiepremie ca € 15 per strekkende meter.
De gebruikersvergoeding voor de werkstrook inclusief verminderde gewasopbrengst van 4 jaar, uitgaande van grasland, en inclusief efficiëntiepremie ca € 39 per strekkende meter. Bij andere gewassen wijkt dit bedrag af.
Specifieke vragen Partij voor de Dieren, Algemene Waterschapspartij en Agrarische en andere bedrijven
A. Tracé en alternatieven
1. Is het voorkeurstraject werkelijk korter dan het alternatief traject?
Ja.
2. Is het juist dat het alternatieve tracé twee varianten kent? Eén diep in de polder en één vlak bij de weg? En zo ja: welke variant is door Rijnland gebruikt bij de afweging ten opzichte van het voorkeurstraject?
Er zijn in de tracéstudie 9 varianten onderzocht waarvan er uiteindelijk twee overbleven: de voorkeursvariant en het ‘alternatieve tracé’. Voor het alternatieve tracé zijn geen subvarianten onderzocht. Het voorkeurstracé (tracé 7) en het alternatieve tracé (tracé 8) zijn weergegeven in de bijlage.
3. Wat is de kostenraming voor de onderscheiden varianten?
De kostenraming kan worden ingezien. De twee overgebleven alternatieven waren in aanlegkosten niet onderscheidend.
4. Het voorkeurstraject voorziet in een loodrechte hoek in de persleiding. Wat zijn de kosten daarvan op doorstroming in relatie tot energieverbruik en –energiekosten?
Dat antwoord is niet exact te geven, maar het energieverlies van een enkele bocht is gering. De kostenraming van het tracé is gebaseerd op het totaal aantal meters en de specifieke kosten voor de technische aanleg. Het is niet gebruikelijk om in de kostenraming van een persleiding tijdens de variantenstudie uit te gaan van het aantal hoeken of bochten. In het ontwerp worden hoeken zodanig uitgewerkt dat deze een minimaal energieverlies geven.
5. In een aan de familie Van Swieten aangeboden alternatief tracé worden nog drie extra hoeken in het voorkeurstraject toegevoegd. Hoe verhoudt dit zich tot het veronderstelde energievoordeel van het voorkeurstraject ten opzichte van het alternatieve tracé?
Zie antwoord 4. Bovendien is het reëel te verwachten dat bij nadere uitwerking van een alternatief tracé ook daar wijzigingen ten opzichte van de ideale ligging nodig blijken door techniek en belangen van betrokkenen.
6. Op welke wijze is het verschil in natuurwaarden (dat in de Westeindse polder en in het bijzonder rondom de biologische boerderij hoger ligt) meegewogen bij de vaststelling van het tracé?
Bij de bestudering van de alternatieven is gekeken naar de toegekende natuurwaarden en de PHES, uit die gegevens bleek geen onderscheid.
7. Is het juist dat de grond in het alternatieve tracé steviger is dan de grond in het voorkeurstracé en dat daarmee het risico op breuk en/of lekkage groter is dan in het voorkeurstracé?
De grondslag op het alternatieve tracé is iets beter dat op het voorkeurstracé,maar ook daar betreft het veen. Er is geen reden om aan te nemen dat de kans op leidingbreuk hierdoor verschilt.
8. Is het juist dat door de slappere grond ter plaatse van het voorkeurstracé er grote kans is dat het noodzakelijk blijkt om langs dit traject aan 2 zijden damwand te moeten slaan?
Nee, hiertoe wordt geen enkele reden gezien.
9. Wat zijn de onderhouds- en energiekosten (voor het persen van het persgemaal door een hydrologisch ongunstig tracé) van het voorkeurstracé, respectievelijk het alternatief tracé?
In de tracéstudie worden onderhouds- en energiekosten niet berekend, maar kwalitatief meegewogen. Bijvoorbeeld is kortere lengte vertaald naar minder energieverbruik. Daar waar het tracé door ‘risicogebied’ loopt, dwz gebieden waar mogelijk bouwactiviteiten zullen plaatsvinden is er risico dat extra kosten moeten worden gemaakt voor de bescherming en/of reparatie van de leiding.
10. Is door Rijnland onderzocht wat de wenselijkheid en haalbaarheid is van een gestuurde boring op grotere diepte en, zo ja, wat zijn de resultaten daarvan?
Vanwege de kosten, onbereikbaarheid van de leiding en extra ontluchtingspunten is het niet wenselijk om boringen te maken waar daarvoor geen technische noodzaak bestaat.
B. Techniek
1. Wat is onder normale omstandigheden (kwantitatief) de kans op een breuk respectievelijk een scheur in een afvalwaterpersleiding?
Dat hangt ondermeer van het type leiding af en de specifieke omstandigheden van het perceel af. In de afgelopen jaren zijn, naar aanleiding van incidenten, nieuwe technieken en materialen ontwikkeld om de kans op breuken en scheuren te verminderen. De kans op een calamiteit bij normaal gebruik van de modern aangelegde leidingen is minimaal De in Stompwijk toe te passen HDPE leiding is zeer sterk (ontwerpdruk 3 a 4 keer de maximale bedrijfsdruk), zeer taai (bestand tegen zettingen en krachten van buitenaf), en voor zover bekend niet onderhevig aan materiaalveroudering. Bij oude leidingen van asbest-cement is gebleken dat er onder invloed van stoffen in het afvalwater risico op scheurtjes is, dat is onder andere de reden dat dit type leidingen niet meer wordt toegepast.
2. Zijn er argumenten om aan te nemen dat in het geval van een leiding over het perceel van boerenbedrijf Van Swieten er sprake kan zijn van een hoger breuk- en/of scheurrisico?
Nee.
C. Risicoanalyse
1. Heeft Rijnland een gedegen risicoanalyse gemaakt bij het afwegen van de verschillende alternatieven? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan?
Ja de risico analyse, gericht op het kunnen realiseren van de persleiding (zie ook algemene inleiding), is standaard onderdeel van de studie naar de tracévarianten, de uitkomst leidde tot de keuze voor de voorkeursvariant.
2. Welk risico (in termen van uitkomsten van de berekening kans x gevolg) is bij het aanleggen van een afvalwaterpersleiding in de regel een aanvaardbaar risico voor Rijnland?
De risico-analyse gebeurt op basis van expert-judgement. Hierdoor kan het risico niet exact bepaald worden. Met de invoering van assetmanagement zal Rijnland dit in de toekomst wel kunnen.
D. Schade en schadevergoeding
1. Wat is, dan wel waaruit bestaat de door Rijnland verwachte directe en indirecte schade bij het optreden van een schade als gevolg van een breuk of scheur(tje) in de persleiding bij de voorkeursvariant respectievelijk bij het alternatieve tracé?
Bij een breuk of scheur van een persleiding zal –afhankelijk van de capaciteit van de leiding- een hoeveelheid afvalwater vrijkomen op het perceel en/of de sloot waaronder de leiding loopt. Dat leidt ertoe dat het perceel voor korte of langere tijd niet bruikbaar is en mogelijk ook tot schade aan de gewassen op het perceel. Het is mogelijk dat voor het herstel graafwerkzaamheden nodig zijn waardoor (indirect) schade ontstaat. De schade wordt betaald door Rijnland.
2. Hoe hoog is de meewerkvergoeding van de betrokken perceeleigenaren en is er reden om bij het geval Van Swieten af te wijken van de gehanteerde vergoeding?
Zie algemene inleiding, vergoedingensystematiek.
3. Is Rijnland adequaat verzekerd tegen de eventuele schadeaanspraken ten gevolge van breuken en of scheurvorming in de persleidingen?
Ja.
E. Juridisch
1. Houdt Rijnland bij het vaststellen van de schadeovereenkomst rekening met het in behandeling zijnde wetsvoorstel inzake nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten?
Ja.
2. Waarom is Rijnland een gedoogprocedure op grond van de Belemmeringenwet privaatrecht gestart terwijl er nog constructief overleg met de heer en mevrouw Van Swieten gaande is?
In verband met het halen van de planning voor het opheffen van de AWZI is het bij Rijnland gebruikelijk om de gedoogprocedure hoe dan ook voor te bereiden. Het is immers mogelijk dat –om wat voor reden dan ook- uiteindelijk geen toestemming kan worden verkregen van een of enkele eigenaren. Voor de persleiding Stompwijk was Rijnland al ruim een jaar in overleg met grondeigenaren voordat de gedoogprocedure is gestart. Voorafgaand aan het verstrijken van de termijn omtrent de meewerkvergoeding hebben alle betrokken eigenaren een brief gekregen met het bericht dat Rijnland de gedoogprocedure zal voorbereiden maar dat er in de tussentijd gelegenheid is om op minnelijke basis overeenstemming te bereiken.
3. Is er risico dat niet voldaan wordt aan de eisen van artikel 2, lid 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht?
In geen enkele zaak of activiteit zijn risico’s geheel uit te sluiten, er zijn op verzoek van of door Rijnland vaker gedoogprocedures gevoerd. Rijnland en zijn adviseurs voeren hierover per project overleg met Rijkswaterstaat teneinde het door u genoemde risico te beperken.
Concluderende vraagstelling
Is het gelet op de vele vragen en onduidelijkheden en de verschillende gebieds- en bedrijfsbelangen in deze kwestie rondom de aanleg van een persleiding, wenselijk om deze kwestie, met inachtneming van de hierboven gestelde vragen, plenair te bespreken in de eerstvolgende vergadering van de commissie Veiligheid en Gezond Water op 2 november 2011? En, in afwachting van deze bespreking, de inmiddels gestarte gedoogprocedure op te schorten, dan wel in te trekken (afhankelijk van de juridische mogelijkheden)?
Ons college hoopt en verwacht dat met de beantwoording van uw vragen en de vragen die door de andere fracties zijn gesteld onduidelijkheden zijn weggenomen. Wij zien geen aanleiding om de procedure op te schorten, dan wel in te trekken. Ter informatie wordt nog opgemerkt dat op 3 november 2011, op verzoek van het hoogheemraadschap van Rijnland, een hoorzitting van de provincie over de gedoogprocedure zal worden gehouden.
Interessant voor jou
Exotische rivierkreeften
Lees verderGevolgen nieuwe Natuurwet
Lees verder